AB Rechtspraak Bestuursrecht, AB 2019/523, afl. 45 – 2019, mr. T. Groot

Het gaat buiten de Randstad hard met zonneparken. Tal van gemeenten hebben zich – in het licht van landelijke en internationale klimaatafspraken – ten doel gesteld om in 20130 energieneutraal te zijn. De college van deze gemeenten geven met het oog daarop ruim baan aan zonneparken, ook veel in buitengebieden. Dit is nog maar het begin van de groei van het aantal zonneparken in Nederland. Dit doet de vraag rijzen hoe een en ander juridisch kan worden vormgegeven; met welke omgevingsrechtelijke regels worden zonneparken gereguleerd en geldt voor zonneparken een plicht tot het maken van een milieueffectrapportage (MER) dan wel een (eenvoudigere) m.e.r.-beoordelingsplicht?

De Afdeling lijkt met de uitspraak van 14 augustus 2019 de besluitvorming voor zonneparken op land te vergemakkelijken en de energietransitie-trend te ondersteunen door te oordelen dat de omgevingsvergunning met kruimelafwijking voor een tijdelijk zonnepark niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Met het oordeel dat bepaalde zonneparken niet m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn, is niet alleen de realisatie van deze zonneparken vergemakkelijkt vanwege een korte procedure en vermindering van onderzoekslasten, ook is de onduidelijkheid weggenomen die was ontstaan op het niveau van de rechtbanken waar de rechtspraak hierover uiteenliep.

In bijgevoegde noot bespreekt Thom Groot de stand van de rechtsontwikkeling uitgebreider. Hij gaat ook in op de vraag of voor de toekomst alle lucht geklaard is bij de vraag of zonneparken op land m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Wij kunnen het antwoord al verklappen: nee, de Afdeling zal nog een aantal vragen moeten beantwoorden.

Download de publicatie: AB 2019/523.