Hoewel het Didam-arrest ziet op privaatrechtelijk overheidshandelen, doet soms ook de bestuursrechter interessante uitspraken over dat arrest. Een voorbeeld daarvan is een uitspraak van de rechtbank Overijssel. In die uitspraak oordeelde de rechtbank dat het bestuursrechtelijke relativiteitsvereiste aan de weg stond aan een beroep op het Didam-arrest. Op zichzelf geen onlogische gedachte, aangezien de partijen die een beroep deden op dit arrest zelf geen belangstelling hadden in verwerving en ontwikkeling van het vastgoed waar de zaak betrekking op had. Bij nader inzien rijst echter de vraag of het oordeel van de rechtbank dogmatisch wel juist is. Kan de bestuursrechter überhaupt oordelen over de vraag of een vastgoedtransactie in overeenstemming is met het Didam-arrest?
Lees hier de noot die Jaap Wieland bij deze uitspraak schreef: AB 2024/231.