Op 1 januari 2012 zijn diverse wetswijzigingen in werking getreden, waardoor de regelgeving aangaande monumenten is gewijzigd. Het doel van deze wetswijzigingen is onder meer om procedures voor (monumenten)omgevingsvergunningen te beperken en te verkorten. Hieronder zullen kort de belangrijkste wijzigingen worden besproken.

Verkorting procedure en beperking adviesrol gedeputeerde staten

Vóór 1 januari 2012 bepaalde de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) dat voor alle aanvragen voor een (monumenten)omgevingsvergunning de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing was. Dit betekende dat voor alle vergunningaanvragen om een monument te wijzigen een procedure van in beginsel 26 weken moest worden doorlopen. Vanaf 1 januari 2012 is deze uitgebreide procedure alleen nog van toepassing op aanvragen waarvoor een advies van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of van Gedeputeerde Staten (GS) is vereist. Op alle andere aanvragen is vanaf 1 januari 2012 de (korte) reguliere procedure van toepassing. Deze procedure duurt in beginsel 8 weken. Voorts geldt bij deze reguliere procedure, dat wanneer het bevoegd gezag niet binnen de termijn van in beginsel 8 weken beslist, de vergunning van rechtswege wordt geacht te zijn verleend.

Uitsluitend wanneer de aangevraagde activiteit – kort gezegd – het voortbestaan van het monument raakt (bijvoorbeeld bij sloop, ingrijpende wijzigingen aan het beschermd monument, reconstructie of herbestemming) dient advies te worden ingewonnen bij de Minister. Wanneer het een monument betreft dat buiten de bebouwde kom is gelegen dient advies te worden ingewonnen bij GS. Vóór de wetswijziging werd GS voor alle activiteiten die het voortbestaan van deze monumenten raken, om advies gevraagd. Deze adviesrol is nu – net als bij de Minister – uitsluitend nog van toepassing als de aangevraagde activiteit betrekking heeft op een ingrijpende wijziging van het monument (artikel 6.4 Besluit ruimtelijke ordening). Dit betekent dat voor monumenten die buiten de bebouwde kom zijn gelegen in minder gevallen advies moet worden ingewonnen en de kortere reguliere voorbereidingsprocedure daarmee vaker van toepassing is.

(Monument)omgevingsvergunningvrije wijzigingen/activiteiten

Voorheen was voor elke wijziging aan een rijksmonument een (monumenten)omgevingsvergunning nodig. Sinds 1 januari 2012 is een aantal (bouw)activiteiten waarbij het monument wijzigt vergunningvrij geworden. Hierdoor behoeft niet meer voor alle activiteiten die betrekking hebben op het wijzigen van een monument een vergunning te worden aangevraagd. De vergunningvrije activiteiten zijn opgenomen in artikel 3a en 4a van Bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Voor de volgende wijzigingen/activiteiten is inmiddels geen (monumenten)omgevingsvergunning meer nodig:

Gewoon onderhoud aan een rijksmonument. Hierbij moet gedacht worden aan gewoon onderhoud waarbij materiaalsoort, kleur, vormgeving, detaillering en profilering niet wijzigingen. Zodra het onderhoud gevolgen heeft voor de monumentale waarde is er nog wel een vergunning vereist. Dit geldt eveneens voor grootschalige vervanging van materialen. In dat geval is immers geen sprake meer van gewoon onderhoud maar van restauratie.

Inpandige wijzigingen van onderdelen zonder monumentale waarde. Hierbij gaat het in beginsel om onderdelen van het object die na het moment waarop het object als beschermd monument is aangewezen zijn aangebracht, bijvoorbeeld een badkamer of een keuken. Zolang deze onderdelen geen monumentale status hebben, kunnen deze zonder (monumenten)omgevingsvergunning worden vervangen.

Daarnaast is een groot aantal activiteiten opgenomen in de lijst voor omgevingsvergunningvrije bouwactiviteiten ook van toepassing verklaard op monumenten. Hierbij gaat het om bouwactiviteiten in, aan of op een monument, voor zover het onderdelen van het monument betreft die geen monumentale waarde hebben. Voorbeelden van deze (monumenten)vergunningvrije bouwwerkzaamheden kunnen zijn dakkapellen of dakramen (voor zover op het zij- of achterdakvlak), kozijnen (mits in de achtergevel), balkonscheidingen, vlaggenmasten en dergelijke. Voorwaarde is steeds, dat deze onderdelen van het monument zelf geen monumentale waarde hebben en dat aan de overige bouwvoorschriften als genoemd in artikel 2 en 3 van het Bor wordt voldaan. Of een bepaald onderdeel monumentale waarde heeft blijkt uit de redengevende omschrijving die ten grondslag ligt aan het besluit waarbij het object als monument is aangewezen (aanwijzingsbesluit). Bij onderdelen die geen monumentale waarde hebben zal het veelal gaan om onderdelen die na het moment van aanwijzing zijn aangebracht en die uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde hebben.

Voorts zijn ook bepaalde bouwactiviteiten bij een monument vergunningvrij geworden. Hierbij gaat het om bouwactiviteiten in de directe nabijheid van het monument, die in de aanwijzingsbeschikking niet zijn opgenomen als onderdeel van het monument. Voorbeelden: speeltoestellen, nutsvoorzieningen en schuttingen.

Ook voor beschermde stad- en dorpgezichten dient in minder gevallen een vergunningprocedure te worden doorlopen. De vergunningvrije bouwactiviteiten zoals genoemd in artikel 2 en 3 van het Bor gelden onder voorwaarden thans ook voor veranderingen in beschermde stads- en dorpsgezichten. Hierbij moet het wel gaan om bouwactiviteiten aan de achtergevel of op het achtererf voor zover dat erf geen deel uitmaakt van de zijkant van het gebouw en niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd.

Bestemmingsplannen

Vanaf 1 januari 2012 moeten gemeenten in hun bestemmingsplannen rekening houden met de binnen het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 verplicht zijn om bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan een analyse te maken van de cultuurhistorische waarden binnen het plangebied en daaraan conclusies te verbinden die in het bestemmingsplan moeten worden verankerd.

Voorbereidingsbescherming

Tot slot vervalt de mogelijkheid voor burgers en belangenorganisaties om een aanvraag in te dienen om een monument aan te wijzen als beschermd rijksmonument. Hiermee komt voor deze gevallen de voorbereidingsbescherming gedurende de aanvraagprocedure ook te vervallen. Door deze bescherming werd de toestand van het monument “bevroren” totdat op het verzoek was beslist. Dit kon voor onnodige vertragingen in het bouwproces zorgen. Nu kan alleen de Minister nog het initiatief nemen om een monument aan te wijzen als beschermd rijksmonument.

Voor vragen over dit onderwerp kunt u contact opnemen met mr. Michiel van Driel: vandriel@stijladvocaten.nl, telefoon: 020 346 9980.

Hoewel deze publicatie met grote zorgvuldigheid is samengesteld, aanvaardt Stijl B.V. geen enkele aansprakelijkheid voor de gevolgen van het gebruik van de informatie uit deze uitgave zonder hun medewerking. De aangeboden informatie is bedoeld ter algemene kennisname en kan niet worden beschouwd als advies.