Het langverwachte arrest van de Hoge Raad is verschenen. De Hoge Raad oordeelt dat sprake is van een onvoorziene omstandigheid (art. 6:258 BW) als een huurder, die voor zijn omzet afhankelijk is van de komst van publiek, als gevolg van overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie de door hem gehuurde 290-bedrijfsruimte niet of slechts in geringe mate kan exploiteren. Dit betekent dat de rechter de huurovereenkomst kan aanpassen door de huurprijs te verminderen.
Dit geldt voor huurovereenkomsten gesloten voor 15 maart 2020. Voor nadien gesloten overeenkomsten dient per geval te worden beoordeeld of sprake is van een onvoorziene omstandigheid.
Het bedrag van de huurkorting kan vervolgens worden berekend volgens de ‘vastelastenmethode’. Het uitganspunt is dat de ‘pijn’ als gevolg van de onvoorziene omstandigheid gelijkelijk tussen partijen wordt verdeeld. Berekening van de huurprijsvermindering volgens de vastelastenmethode kan met de volgende formule: (overeengekomen huurprijs – gedeelte van de TVL dat aan de huur wordt toegerekend) x percentage omzetvermindering x 50%.
De Hoge Raad geeft aan dat bijzondere omstandigheden kunnen maken dat wordt afgeweken van voornoemde vastenlastenmethode. Te denken valt aan de financiële positie of de hoedanigheid van partijen.
Verder overweegt de Hoge Raad dat de door de overheid opgelegde coronamaatregelen niet zijn aan te merken als een gebrek als bedoeld in art. 7:204 lid 2 BW. Huurprijsvermindering kan dus (enkel) worden verkregen via de weg van de onvoorziene omstandigheden.
Lees hier de hele uitspraak van de Hoge Raad.
Voor vragen, opmerkingen of meer informatie kunt u contact opnemen met mr. L. Kruitwagen.
Hoewel deze publicatie met grote zorgvuldigheid is samengesteld aanvaardt Stijl B.V. geen enkele aansprakelijkheid voor de gevolgen van het gebruik van de informatie uit deze uitgave zonder hun medewerking. De aangeboden informatie is bedoeld ter algemene kennisname en kan niet worden beschouwd als advies.